Aan de hand van informatie opgeslagen in gesteentelagen tracht de geologische wetenschap de wordingsgeschiedenis van de aarde te begrijpen. Geologen bestuderen gesteentelagen in het veld  en in boringen, en nemen monsters voor laboratoriumonderzoek. Akoestische en electromagnetische technieken worden aangewend om de diepe ondergrond te interpreteren.

De aardkorst bestaat uit zgn. tektonische platen (kijk op youtube eens bij “plate tectonics” voor mooie animaties), die met snelheden van enkele centimeters per jaar bewegen. Sommige platen schuiven naar elkaar toe (convergent), andere van elkaar af (divergent). Bij convergentie ontstaan in de aardkorst scheuren, aardbevingen, vulkanen, bergketens, en gaat aardkorst verloren. Bij divergentie groeien de platen.

Inmiddels hebben geologen een tamelijk compleet beeld van de wordingsgeschiedenis van Nederland vanaf de Cambrium periode (540 miljoen jaren (Mj) geleden). Het stukje aardkorst, dat we nu Nederland noemen, lag destijds bij de Zuidpool tegen wat tegenwoordig Noordwest-Afrika is. Nederland behoorde tot het grote continent Gondwana, maar scheurde zich los. Vanaf ca. 500 Mj geleden reisde Nederland op een relatief kleine plaat, Oost-Avalonia genaamd, noordwaarts naar warmere streken. Oost-Avalonia omvatte het huidige Nederland, België, Noord-Duitsland, Engeland, Zuid-Ierland, en was grotendeels bedekt door een ondiepe zee. Toen Oost-Avalonia samenging met eerst Baltica (o.a. Scandinavië omvattend) en vervolgens Laurentia (Schotland, Groenland en delen van N-Amerika) ontstond het continent Laurussia (420 Mj). T.g.v. de plaatbotsingen ontstond ten noorden van Nederland het Caledonisch gebergte, een keten zo hoog als de huidige Himalayas. Door de daaraan gerelateerde bodemopheffing viel Noord-Nederland droog. Ons land lag toen nog op het zuidelijk halfrond, niet ver van de evenaar en had een droog, subtropisch klimaat. Koraalriffen groeiden in de zee, die Zuid-Nederland bedekte. Ook België kende in die periode koraalriffen, die in versteende vorm als de bekende blauwe hardsteen in dagbouw worden ontgonnen. In Noord-Nederland vond woestijnvorming plaats met zand aangevoerd vanuit het eroderende Caledonische gebergte [in boring Winterswijk-1 op 5000 meter diepte aangetroffen kwartsitische zandsteen (Boven-Devoon) is ongeveer 370 miljoen jaren oud. Het zand bezonk nabij een kust, het water was vermoedelijk te troebel voor koraalgroei].

Het continent Gondwana, waarvan Nederland zich eerder had afgesplitst, was ook op drift geraakt. Het smolt samen met Laurussia tot het supercontinent Pangea (320 Mj), waarbij ten zuiden van Nederland het Varistisch hooggebergte ontstond in een gebied, dat tegenwoordig o.a. Bretagne, Normandië, Ardennen, Eifel en Sauerland beslaat. Nederland, toen onderdeel van Pangea, schoof dichter naar de evenaar en werd tropisch warm. T.g.v. het gewicht van de bergen boog de aardkorst door en ontstond een dalende laagvlakte langs de Varistische bergketen. In Nederland, gelegen in de laagvlakte, werd de daling gecompenseerd door zand en klei aangevoerd vanuit het Varistisch gebergte. Het klimaat leek wereldwijd op het huidige, inclusief ijstijden, waardoor het zeeniveau flink fluctueerde. Tropische moerasbossen groeiden op onze laagvlakte, maar regelmatig won de zee terrein en overspoelde tijdelijk het land, waarna de moerasbossen zich weer herstelden. De steenkoollagen in ondermeer Nederland, België en Duitsland zijn versteende resten van deze moerasbossen [bij Winterswijk is steenkool op winbare diepte aangeboord]. Aan het einde van de Carboon periode (300 Mj) had de zee zich volledig teruggetrokken. Nederland was de evenaar gepasseerd en een warm, droog tijdperk brak aan. In de laagvlakte, die Noord-Nederland toen was, ontstonden woestijnduinen, zoute woestijnmeren en wadi’s afkomstig van de Varistische bergen ten zuiden van Nederland. De woestijnduinen zouden later het Groningse aardgas bevatten. 

Zo’n 270 Mj geleden verschenen de eerste scheuren in het supercontinent Pangea en ontstonden zeeopeningen naar de Nederlandse laagvlakte, waardoor de noordelijke helft van Nederland episodisch overstroomde en droogviel. Nederland lag op de breedtegraad van de huidige zuidelijk Sahara. Door verdamping van zeewater ontstonden kalk- en zoutlagen tot honderden meters dik, die toekomstige aardgasreservoirs zouden afsluiten en waarvan het zout momenteel in Groningen en Friesland wordt geëxploiteerd [dit zgn. Zechstein zout ligt bij Winterswijk op slechts enkele honderden meters diep]. Gedurende de volgende tientallen miljoenen jaren bleef het rommelen in Pangea. Na de kalk- en zoutafzettingen zou Nederland weer voor lange tijd droogvallen en een warm en droog klimaat behouden. Nederland werd bedekt door rood gekleurd woestijnzand [deze zgn. Bontzandsteen wordt op akkers aangetroffen in Kotten], waarna vervolgens de zee terugkeerde. Ook toen (250-240 Mj) ontstonden door indamping kalk- en zoutlagen, die in Oost-Nederland worden gewonnen [de Muschelkalk groeve, waar kalksteen wordt gewonnen, en zoutwinning in Twente]. In de woestijnzanden zouden veel later een aantal kleine aardgasreservoirs ontstaan.

Sedimentgesteenten zijn vaak opgebouwd uit lagen. De lagen kunnen o.a. klimaatschommelingen en variaties in sedimentaanvoer representeren. De foto is genomen in de steengroeve bij Winterswijk, waar naast fossiele resten van sauriërs en vissen, afdrukken van regendruppels, golfribbels en ongewervelden dieren op de laagvlakken worden aangetroffen.

Eenvoudige geologische tijdsindeling. De oudst aangeboorde steenlagen in Nederland dateren uit het Siluur tijdperk. De oudst aan het oppervlak liggende gesteenten komen uit het Laat-Carboon (Zuid-Limburg). De oudste aan het oppervlak liggende gesteenten bij Winterswijk komen uit het Vroeg-Trias. 

Vroeg-Ordivicium. Oost-Avalonia met daarop gelegen het huidige Nederland ligt hier nog halfweg Gondwana en Baltica en zal later samengaan met Baltica en vervolgens Laurentia. Afbeelding: bewerking van Wikipedia.

Het  supercontinent Pangea, 300 Mj geleden, met de staatsgrenzen van nu geprojecteerd. De locatie van Nederland is met de pijl aangegeven. Afbeelding: Wikimedia-commons

Pangea viel uiteen in het Jura tijdperk (201 - 145 Mj), Nederland lag op de breedtegraad van het huidige Noord-Afrika. Het was wereldwijd warm, de zeespiegel stond hoog [Jura zeeklei komt voor in de Ratumse beek]. Nederland lag lange tijd in een kustzone onder water en vanaf het Laat-Krijt (100 Mj), t.g.v. een wereldwijde zeespiegelstijging, in dieper water [Krijt kalk- en zandstenen worden in een aantal Winterswijkse beken sporadisch aangetroffen]. In deze periode bezonken de microscopisch kleine kalkskeletjes, die de Krijtrotsen van Zuid-Limburg en de Kanaalkusten zouden worden. Dinosauriërs heersten tientallen miljoenen jaren lang over de wereld om vervolgens plotseling uit te sterven (66 Mj). Een reusachtige planetoïde inslag in het schiereiland Yucatán (Mexico) zou daar debet aan zijn. 

Ooit gelegen nabij de Zuidpool, was Nederland tijdens het begin van het Cenozoïcum (66 Mj) aangekomen op de breedtegraad van het huidige Zuid-Frankrijk. De wereld kreeg meer en meer de huidige aanblik van continenten en oceanen. Botsingen tussen de convergerende Euraziatische en Afrikaanse platen vormden de Alpen en veroorzaakten bodembewegingen in de Nederlandse aardkorst [de Boven Slinge stroomt door een slenk ontstaan tijdens de Alpiene gebergtevorming]. De voorlopers van de Rijn en Maas ontstonden. Nederland bleef een laagvlakte en speelbal van de zee, enkele malen overstroomde een groot deel van Nederland voor lange tijd, waarna de zee zich terugtrok met achterlating van zand en klei [bij Winterswijk werd in diverse groeves zeeklei gewonnen voor de productie van bakstenen]. De wereld was warmer dan nu, ondermeer vanwege de relatief hoge atmosferische CO2 concentraties. Pas sinds de laatste vijf miljoen jaren trad afkoeling op en kreeg Nederland een meer gematigd klimaat. De afkoeling ging gepaard met klimaatschommelingen, die leidden tot ijstijden. 

Het stuk aardkorst, dat de Noordzee en West-Nederland omvat, daalt al miljoenen jaren. Rivieren en gletsjerijs uit het hoger gelegen achterland lieten grind, zand, klei en zwerfstenen achter in het lager gelegen Nederland, en compenseerden zo voor de bodemdaling [grind achtergelaten door de oer-Rijn, en zwerfstenen uit de Saale ijstijd worden bij Winterswijk op topografisch hoog gelegen grond aangetroffen]. De kustlijn trok zich terug naar het westen, waarbij als eerste Oost-Nederland droogviel [Laat-tertiaire (Plioceen) sedimenten komen bij Winterswijk niet voor], dat werd bedekt door met westenwind aangevoerd zand [het zgn. dekzand is bij Winterswijk vaak opgewaaid tot duintjes, waarop de eerste landbouw plaatsvond (essen) in een overigens nat landschap]. In recente tijd is door menselijk toedoen de balans tussen zeespiegel, sedimentaanvoer en bodemdaling gewijzigd, waardoor in de toekomst de zee terrein zal heroveren