Zoals in de pagina's "geologie" beschreven bestaat er slechts een geringe waterbergingscapaciteit daar waar keileem en onderliggende tertiaire klei de ondergrond vormen, wat met name het geval is op de hoger gelegen gebieden rond Winterswijk. Deze gebieden op het Oost-Nederlands Plateau liggen al miljoenen jaren hoger dan de omgeving in het westen en noorden. Het kan dan ook niet anders, dat al heel lang een afwateringssysteem aanwezig is, dat loopt naar het westen en noorden. Na afloop van de ijstijden, tijdens het Holoceen (sinds ruwweg de laatste 12.000 jaren), bleef regen- en smeltwater deels op het land staan en vormde zo moerassen en venen. Plaatselijk stroomde een deel van het water weg via nog bestaande, niet door dekzand dicht gestoven, oude smeltwaterdalen gelegen in de randen van het Oost-Nederlands plateau, die eerder waren ontstaan tijdens de laatste twee ijstijden (Saalien en Weichselien). Er waren tijdens het Holoceen jarenlange periodes met een relatief nat, droog, warm of koud klimaat, waardoor regen- en smeltwatervolumes enorm varieerden. Sinds de aanvang van het Holoceen zijn delen van de huidige beektracés reeds aanwezig geweest, die gebruik maakten van uitgeschuurde dalen ontstaan tijdens de laatste twee ijstijden of wellicht van restanten van dalen van nog oudere datum. Echter de beken hebben er, zonder de water regulerende maatregelen van tegenwoordig, anders uitgezien dan nu. 

In de tweede helft van de Middeleeuwen (na 1000 AD) nam de bevolkingsdichtheid in het Winterswijkse toe, en ontstond een grotere behoefte aan landbouwpercelen. De grote en droge dekzandgebieden waren allen in gebruik, en men week uit naar dekzandkopjes in de nattere gebieden. T.g.v. de toen al vergevorderde ontbossing was de wateroverlast in de natte gebieden nog groter geworden. Om de afwatering te verbeteren werden greppels gegraven en verbonden met droogdalen en bestaande (wellicht verzande) beken, waarvan de waterafvoer werd verbeterd door aanpassingen aan de beeklopen. Een aantal beeklopen is zelfs over lengtes van kilometers verlegd of verlengd, zoals bij de Ratumse Beek en Willinkbeek het geval lijkt te zijn. Delen van de tracés van de natuurlijk uitziende Winterswijkse beken zijn dus door mensenhanden gegraven. We weten niet precies wanneer de beken zijn gegraven of aangepast, maar gezien het vaak meanderende karakter en de diepe insnijdingen van de beken, is het eeuwen geleden. Op enkele oude kaarten uit de 17e eeuw staan de toenmalige tracés van de Boven Slinge, Groenlosche Slinge, Dambeek, Bemersbeek, Limbeek, Willinkbeek, Ratumse Beek en Beurzer Beek al aangegeven, maar het lijkt niet de prioriteit van de oude cartografen te zijn geweest om de lopen van de beken nauwkeurig weer te geven. Op grond van de groeiende behoefte aan landbouwpercelen om de toenemende bevolking te voeden, is het aannemelijk dat de meeste aanpassingen aan de beken vanaf halverwege de Middeleeuwen tot in de eerste helft 19e eeuw plaatsvonden. Zoveel mogelijk heeft men de topografische laagtes benut om de beken te graven of verleggen, maar soms heeft men door dekzandduinen gegraven om de afwatering te verbeteren. Omdat natuurlijke waterlopen om de duinen heen zouden hebben gelopen, weten we zeker dat delen van de beeklopen zijn aangepast om de waterafvoer te verbeteren.

Op het Oost-Nederlands Plateau, met de ondergrond van ondoordringbare tertiaire klei en keileem, verzamelde het regen- en smeltwater zich in de laagten tussen de dekzandruggen. In de Middeleeuwen werden er verbindingsgeulen tussen de laagten gegraven, waardoor het water beter kon wegstromen. Onder de voor Nederland tamelijk bijzondere omstandigheden rond Winterswijk gingen de gegraven geulen meanderen (kronkelen). Het natuurlijk meanderen van Nederlandse beken is een tamelijk zeldzaam verschijnsel, dat slechts voorkomt bij een combinatie van fijn zand (hier dekzand), een voor Nederlandse begrippen groot verhang (hier 1 tot 2,5 meter per kilometer) en een grote beekafvoer (dit is hier bij flinke regenval zeker het geval). T.g.v. de hoge stroomsnelheid veroorzaakt door het relatief grote verhang en het periodieke grote aanbod van water konden de beken zich diep insnijden en vormden in enkele gevallen zelfs beekterrassen. Dit proces heeft in de loop van enkele eeuwen aan de Winterswijkse beken een mooie en natuurlijke uitstraling gegeven. 

Grote delen van de huidige beken zijn nu natuurlijk uitziende, diep ingeslepen, meanderende beken, die van landschappelijk en cultuurhistorisch belang zijn. Een aantal van de beken wordt beschouwd te behoren tot het "oertype bosbeek". Zonder ingrijpen van de mens, dus bij een zelfregulerende natuur, zouden grote delen van de beekdalen in de Nederlandse zandgebieden bestaan uit bosbeken. De beken dragen bij aan het onderscheidende karakter van het Winterswijkse landschap. Zoals beschreven in de pagina's "geologie", komen in de beddingen en wanden van een aantal beken ontsluitingen van tertiaire en mesozoïsche lagen voor, wat de beken extra bijzonder maakt.

Het Winterswijkse bekenstelsel wordt gekenmerkt door twee grotere beken: De Boven Slinge, die stroomafwaarts overgaat in de Aaltensche Slinge, en de Groenlosche Slinge. In deze twee beken monden enkele kleinere beken uit, die net zoals de grotere twee beken worden gevoed door voornamelijk regenwater, ondiep grondwater en wat kwelwater. Gedurende droge periodes vallen de kleinere beken dan ook droog.

Zijbeken van de Boven Slinge zijn: De Bemersbeek, Bekeringbeek, Siepersbeek, Schaarsbeek en Limbeek. Weliswaar kunnen de Stortelersbeek en Dambeek tot het stroomgebied van de Boven Slinge gerekend worden, maar ze monden, via andere waterwegen, buiten de regio Winterswijk, uit in de Aaltensche Slinge.  Zijbeken van de Groenlosche Slinge zijn: De Whemerbeek en Vosseveldsbeek, Ratumse beek en Willinkbeek, Beurzerbeek en Venevertlose beek.

Vermoedelijk volgt de Boven Slinge vanaf de grens tot in het Buskersbos nog de oorspronkelijke loop, maar in de evenzo mooie Bekendelle, stroomafwaarts van het Buskersbos, is dat niet zo. Dit lager gelegen gebied heeft gediend als een verzamelgebied voor overtollig water uit de hoger gelegen omringende gebieden. Ingrepen door de mens, die volgens oude landkaarten reeds voor 1630 plaats vonden, vermoedelijk om het dorp Winterswijk voor overstromingen te behoeden en om watermolens aan te drijven, hebben er toegeleid dat de Boven Slinge zijn weg door de Bekendelle heeft gezocht en daar aansluiting vond met de Limbeek. Nu is de Bekendelle een prachtig en voor Nederland tamelijk uniek beekdal geworden. Uit onderzoek is gebleken, dat de huidige beken slechts ten dele in oude erosiedalen uitgeslepen in de tertiaire lagen liggen. Deze oude dalen zijn veelal uitgeslepen door beken van ná de Saalien ijstijd, die de weg van de minste weerstand volgden. De beektracés werden bepaald door hoogteverschillen, al aanwezige erosiedalen en de locatie van minder harde en verstoorde oude bodemlagen, die makkelijker konden wegspoelen. De Dambeek, die deels een oud dal volgt, dat is uitgeslepen in tertiaire kleilagen, stroomt mogelijk door een breukzone, die de lagen heeft verstoord. Een aantal van de huidige beken lijkt enigszins verschoven t.o.v. de oude beekdalen. Naast de genoemde menselijk ingrepen, hangt dit samen met de vorming van het landschap sinds de Saalien ijstijd. Na de Saalien ijstijd, toen er een toendra-achtig landschap onstond, stoven de oude beekdalen dicht met dekzand en zochten de beken een andere bedding. De huidige beken liggen dikwijls dan ook in jongere dalen, hoewel bij de gegraven trajecten er ook gebruik is gemaakt van oude al bestaande (erosie)dalen. De huidige dalen van de Boven Slinge, Stortelersbeek, Bemersbeek, Limbeek en Dambeek zijn op gedetailleerde hoogtekaarten goed te zien. Een goede waarnemer zal de dalvormen ook in het landschap kunnen zien.
Gelukkig worden de natuurwaarden van de beken nu ook ingezien door de beheerders. Werden in het verleden beken nog rechtgetrokken om de waterafvoer te bevorderen, nu ziet men meer en meer het belang in van het natuurlijke meanderende karakter van de beken, zowel voor redenen van grondwater aanvulling als voor natuurherstel. In enkele gevallen werden oude meanders hersteld en stuwen van zwerfkeien aangelegd voor redenen van waterretentie en als vistrap. Om afkalving van de soms drie meter hoge steilwanden te voorkomen, heeft men dikwijls puin en betonplaten aangebracht, wat helaas ontsierend is en mogelijk interessante geologische ontsluitingen ontoegankelijk maakt. Dit is niet gebeurd in het Buskersbos en de Bekendelle, en daarom vallen met regelmaat bomen om, m.n. in de buitenbochten van de meanders t.g.v. van het tijdens hoogwater wegspoelen van bodemmateriaal rond de wortelstelsels.

Een meander van de Boven Slinge tijdens hoog water in het Buskersbos, buurtschap Brinkheurne. De Boven Slinge in het Buskersbos volgt deels een natuurlijke loop.

In een buitenbocht van een meander van de Boven Slinge stroomopwaarts van de brug in de Bekeringsweg, zien we de ondergraven wortelstelsels van eiken. Het is onvermijdelijk dat de eiken binnenkort in de beekbedding zullen vallen.

De beheerder heeft met zwerfkeien de natuurlijke uitstraling van de Bemersbeek in de buurtschap Kotten weten te behouden. De zwerfkeien dienen om erosie tegen te gaan en voor redenen van waterretentie.

Waterwerken: De gedetailleerde hoogtekaart (bron: AHN.nl) van de Boven-Slinge in het Buskersbos laat zien dat de loop van de Boven Slinge hier naar het westen (links) is verlegd. De Boven Slinge liep aanvankelijk door het lage gebied naar Winterswijk (in de richting van de pijl) en waterde af in de Groenlosche Slinge. In het hoogtebeeld zien we langs de huidige loop van de Boven Slinge een restant van een wal (rode en gele lijn), die moest verhinderen dat de beek de oude loop richting Winterswijk zou hernemen. De hogere en bredere dijk is gebouwd na de laatste overstroming van Winterswijk in 1946, toen de oude wal niet kon verhinderen dat de Boven Slinge de oorspronkelijke loop hernam via de Whemerbeek naar de Groenlosche Slinge. Direct ten noorden van de wal is een oudere beekloop te zien, die inmiddels is dichtgegroeid. De Slinge is reeds voor 1630 naar het westen verlegd, mogelijk al in de 13e of 14e eeuw. De merkwaardige wielvorm in het midden van kaart kan ik niet verklaren.

Kleuren: Van hoog naar laag: Rood - geel - groen - blauw. De streepjeslijnen geven de wandelpaden aan.

Waterwerken: De linker foto toont de "samenvloeiing" van de Beurzerbeek met de gekanaliseerde Groenlosche Slinge in de buurtschap Meddo. De natuurlijk karakters van de waterlopen is hier volkomen verloren gegaan. De rechter foto toont Berenschot's watermolen bij hoog water van de Boven Slinge in de Bekendelle. De Boven Slinge stroomt benedenstrooms van de watermolen door één van de weinig overgebleven natte beekdalen in Nederland, een zgn. broekbos. 

Er zijn voor de beken in het Winterswijkse diverse benamingen in gebruik. Zo wordt de Bemersbeek in de buurtschap Kotten ook wel Kottense Beek, Osinkbeek of Kleine Beek genoemd, terwijl de Limbeek in 't Woold ook wel bekend staat als de Wooldse Beek.