Groeves en leemputten

De bij Winterswijk gevonden tertiaire klei is een goede grondstof voor bakstenen en dakpannen gebleken en het is heel goed mogelijk dat al voor de 17de eeuw voor dit doel van de Winterswijkse klei gebruik werd gemaakt. Het is zeer aannemelijk, dat dezelfde klei al sinds de vroegste bewoning door Winterswijkse huishoudens werd gebruikt om aardewerken potten van te bakken. De klei, die sedert eeuwen tot bakstenen en dakpannen werd gevormd en gebakken, is meestal van oligocene ouderdom en bezonk zo'n 30 miljoen jaar geleden in zee. Bij Winterswijk zijn deze tertiaire kleilagen gedurende de laatste eeuwen veelal op kleine schaal afgegraven voor de fabricage van bakstenen en dakpannen. Om transport kosten te vermijden, gebeurde dat zo dicht mogelijk in de buurt van te bouwen objecten en afnemers. De fabrieksmatige productie ontstond in de tweede helft van de 19de eeuw, zoals de winning in de groeve "De Vlijt" op het Groote Veld, die in 1861 aanving. De in de groeve "De Vlijt" ontsloten "Rupel Klei", genoemd naar het riviertje "de Rupel" bij Antwerpen, komt in België in een groot gebied aan de oppervlakte en wordt daar, vanwege de constante kwaliteit, op grote schaal gebruikt voor de fabricage van bakstenen.

Het Winterswijkse landschap kent een groot aantal afgravingen, die hebben geleid tot lager gelegen percelen en ondergelopen (deels volgestorte) leemputten en steengroeves. In een aantal gevallen hebben deze afgravingen een esthetische waarde gekregen en ontstonden waardevolle biotopen. Voorbeelden hiervan zijn de zgn. Italiaanse meren in de buurtschap Kotten, die ruim 100 jaar geleden ontstonden door het afgraven van oligocene klei. De naam is vermoedelijk afkomstig van de groenblauwe kleur van het water in de volgelopen leemputten. 

Kleigroeve "De Vlijt" op het Groote Veld lijkt nu nog een litteken in het landschap, maar wordt wellicht een waardevolle biotoop? De groeve is eind 2021 uit bedrijf genomen.

Foto van een ondergelopen voormalige leemput langs de Eekelerweg.

Langs de Winkelstegge in de buurtschap Woold zijn de, in 2014 overdekte, restanten van een veldoven te zien, waarin de oligocene klei tot bakstenen werd gebakken. Naast de veldoven lag de hiervoor gebruikte oligocene klei aan het maaiveld. Bij het blootleggen van de oven, bleek deze direct op de tertiaire klei te zijn gebouwd. De productie gebeurde hier op een veel kleinere schaal dan de fabrieksmatige winning in de leemputten van "De Vlijt" en de "Italiaanse meren", en omvangrijke leemputten zijn er niet. 

Ook de minder oude miocene klei werd afgegraven voor de fabricage van bakstenen. Net ten noorden van de gemeentegrens van Winterswijk met Oost-Gelre bevindt zich het natuurpark "De Leemputten", genoemd naar de voormalige, inmiddels ondergelopen, kleigroeven. In deze groeves zijn fossiele botten van zeezoogdieren, zoals walvissen en dofijnen, gevonden. Dit natuurpark is te bereiken via de Eibergseweg vanuit de buurtschap Meddo. Na zo'n 4 kilometer wordt het natuurpark aangegeven. Andere deels ondergelopen oude leemputten liggen bij het "Panhoes" langs de Goossensweg in Meddo. Hier werd donkerbruine, zandige en fossielrijke miocene klei gewonnen voor de vervaardiging van pannen en bakstenen. In de 19e eeuw verkreeg de groeve bekendheid vanwege fossielvondsten, die van wetenschappelijke belang bleken te zijn. De oven was zeker sinds 1650 in bedrijf, één van de oorspronkelijke droogschuren is gerestaureerd. In het Winterswijkse liggen op tal van plekken nog andere, hier niet genoemde, restanten van de winning van tertiaire klei t.b.v. de productie van bakstenen en dakpannen. De miocene kleien, die bij Winterswijk werden afgegraven, hebben een ouderdom van 20 tot 15 miljoen jaar. In het geologie gedeelte over de Tertiair periode wordt meer informatie over de tertiaire klei gegeven. 

Deel van de uitgegraven en overdekte veldoven langs de Winkelstegge in 't Woold. Links op de foto zien we het wortelstelsel van een oude boom, die door de oven was heengegroeid. Hier werd al voor 1860, op weliswaar kleine schaal, oligocene klei gebakken tot bakstenen.

Één van de onder water gelopen kleine leemputten bij de veldoven aan de Winkelstegge, waaruit oligocene klei is gewonnen. De oligocene klei ligt in het gebied van de veldoven tot enkele centimeters onder het maaiveld.

Naast de vele uit bedrijf zijnde kleigroeves, vinden we in onze regio de Sibelco-steengroeve, die sinds 1932 in bedrijf is. De steengroeve heeft een unieke positie in Nederland: het is de enige nog werkende steengroeve en heeft bijzonder waardevolle geologische informatie opgeleverd (het laatste geldt overigens ook voor de kleigroeve "De Vlijt"). Bovendien is de uit bedrijf genomen Sibelco-groeve II (ook bekend als de "Oehoe-groeve") inmiddels een waardevolle biotoop geworden. De firma Sibelco is een Belgische multinational die de groeve sinds 1993 in eigendom heeft. De gedolven kalksteen wordt voornamelijk als grondstof voor beton en kunstmest gebruikt, en als vulstof voor asfalt. Eigenlijk bestaat de groeve uit vier groeves, waarvan er twee nog in bedrijf zijn. Er bestaan concrete plannen om de groeve verder uit te breiden, zodat er nog tientallen jaren lang kalksteen gewonnen kan worden. Er wordt al enkele jaren gewerkt aan plannen voor een bezoekerscentrum nabij de Sibelco-groeve. Het centrum zou plaats gaan bieden aan uitleg over het landschap, tentoonstelling van fossiele vondsten, prepareer- en lezingenruimte en horeca. De Sibelco-groeve wordt meer uitgebreid beschreven in het geologie gedeelte over de Trias periode

Opname van de "Oehoe-groeve" genomen in oostelijke richting. De oude groeve is nu een waardevolle biotoop voor kalkminnende planten, insecten en amfibieën. Bemaling zorgt ervoor dat de groeve niet onderloopt. 


Houtwallen, landweren en schansen

Het Winterswijkse landschap bevat veel lijnvormige aarden wallen, die aan het microreliëf bijdragen.
Houtwallen vormden erfafscheidingen tussen essen, en kunnen al eeuwen oud zijn. De houtwal bestaat uit een langwerpige ophoging waarnaast aan één of beide zijden een greppel is gegraven. Met de grond uit de greppels is de ophoging gemaakt. De ophoging werd vaak beplant met stekelige struiken om grazend vee binnen en wild buiten te houden. Ook werd er dikwijls een rij bomen op de wal geplant t.b.v. productie- en brandhout. Hoewel we houtwallen nog op veel plaatsen kunnen zien, zijn er helaas in de loop van de jaren ook veel houtwallen geslecht om de toegankelijkheid van percelen te vereenvoudigen. Tegenwoordig bieden de resterende houtwallen door de aanwezigheid van een dichte vegetatie en de aanwezigheid van een zon- en schaduwzijde goede leef- en schuilmogelijkheden voor dieren en planten.
Een houtwal met een vroegere markerings- en verdedigingsfunctie wordt een landweer genoemd. Deze grenswallen waren hoger en de greppels dieper dan bij de eigenlijke houtwallen, en uiteraard beplant met moeilijk doordringbare vegetatie. In de eeuwen voordat de rijksgrens officieel werd vastgesteld en met grensstenen werd gemarkeerd in 1766, waren er veelvuldig conflicten tussen boeren aan weerszijden van de grens aangaande de rechten op het land. De landweren dateren meestal uit de late Middeleeuwen, tussen 1200 en 1500, om afspraken over grenzen tussen het hertogdom Gelre en bisdom Münster in het veld zichtbaar te maken, als veekering en om tol te kunnen heffen bij een doorgang. In de omgeving van Winterswijk was het aantal begaanbare paden klein t.g.v. de moerassen en veengebieden, dus er waren weinig of geen alternatieve doorgangen voor de reizigers en eventuele aanvallers. In het Winterswijkse is de 2m hoge Sikking landweer enige kilometers lang geweest. De Sikking landweer wordt al in een juridisch document uit het jaar 1550 genoemd. Een aantal landkaarten uit de 17e en 18e eeuw tonen de landweer, die van het tegenwoordige Nonneven door het Wooldsche Veen (!) naar een positie ten westen van het Blekkinkveen loopt. Veruit het grootste deel van de Sikking landweer is verloren gegaan. Inmiddels is de landweer over een afstand van ca. 500m gereconstrueerd als onderdeel van de herinrichting Winterswijk-Oost. De Sikking landweer is te zien in Kotten nabij het Nonneven langs de grens met Duitsland. Behalve de Sikking landweer, kunnen we nog andere mogelijke overblijfselen van landweren in de Wooldse bossen zien.
Het is mogelijk dat de Sikking landweer verbonden was met een ringwal, die nu de Ruitenburgerschans wordt genoemd. Het is niet duidelijk wat de functie van de oude ringwal was. Mogelijk heeft er een mottekasteel of uitkijktoren gestaan bij een doorgang door de landweer. Er is geen ouderdom van de ringwal bekend, maar ronde aarden versterkingen worden algemeen beschouwd te dateren van rond het jaar 1300 of ouder. De restanten van de ringwal liggen in de buurtschap Woold links van de grensovergang op de Wooldseweg.

De Ruitenburgerschans (vroeger Rutgerschans genoemd) ligt langs de Wooldseweg, pal op de grens met Duitsland. Toeval of niet?

Een hout- of grenswal tussen agrarische percelen. De wal is nu in gebruik als een fraai wandelpad. Eeuwen geleden werden dergelijke opgehoogde paden in de drassige buitengebieden gebruikt om droge voeten te houden tijdens de gang naar het dorp.

Een structuur, die lijkt op een oude landweer, in een Woold's bos nabij de Slagboomweg. De twee meter diepe greppel duidt hierop. Een alternatieve, minder spannende verklaring is, dat de structuur onderdeel van een gegraven oud afwateringssysteem was.

De Sikking landweer op de landsgrens nabij het Nonneven in Kotten. Oorspronkelijk is de dijk hoger en de greppel dieper geweest. Het is mogelijk dat de Sikking landweer behoorde tot een stelsel van landweren langs de oude grens van het hertogdom Gelre, waarvan de structuur op de foto hierboven mogelijk ook deel van uitmaakte.


Rabatten

De al eerder genoemde rabatten zijn langwerpige ophogingen die gelegen zijn tussen greppels. De grond die uit de greppels afkomstig is, wordt gebruikt om het rabat mee op te hogen. Deze methode wordt in de bosbouw toegepast om droge stroken te verkrijgen waarop bomen geplant worden, terwijl de greppels dienen ter ontwatering. Rabatten zijn tot enkele meters breed en kunnen tientallen meters lang zijn, er liggen dan ook meestal vele greppels naast elkaar in een op rabatten aangelegd bos. In het Winterswijkse treft men veel bossen aan die op deze wijze zijn aangelegd, met name op de gronden direct gelegen op de keileem en tertiaire klei, die van nature een slechte ontwatering hebben. De rabatten zijn veelal nog goed zichtbaar, maar hebben door de uitdroging gedurende de laatste jaren hun nut grotendeels verloren.

Rabatten in een bos in de Beerninkhoek te Ratum. In regenperiodes lopen de rabatten nog vol met water.


Winterswijkse "bergen"

Twee voormalige tertiaire kleigroeves gelegen tussen de N318 (Misterweg) en Vreehorstweg zijn als vuilnisstortplaats gebruikt en steken nu zo'n 20 meter boven het maaiveld uit. De vuilnisstortplaatsen zijn volledig afgedekt en begroeid met een gevarieerde lage en hoge vegetatie. Op de "bergen" is een MTB-route uitgezet en de plek leent zich goed voor een wandeling met uitzichten. De voormalige kleigroeves zijn gegraven in een oude hoogte bestaande uit tertiaire klei (tot 40m +NAP), die was bedekt met tot 2 meter dikke kwartaire keileemafzettingen. Aangrenzend aan de "bergen" bevinden zich nog een aantal grote en kleine groeves in de tertiaire klei, o.a. de groeves "De Vlijt" en "Te Siepe", die behalve "De Vlijt" inmiddels zijn volgelopen met water. 

De twee foto's rechts tonen uitzichten vanaf de Winterswijkse "bergen". De hoogte van de "bergen" bedraagt 54m +NAP. De bergen zijn daarmee slechts 4m hoger dan het hoogste natuurlijke punt in de gemeente Winterswijk op de Kulverheide in 't Woold.


oude spoorbanen

De oude spoorbanen naar Bocholt en Borken zijn zeer markant in het Winterswijkse landschap aanwezig. Eens was Winterswijk het Nederlandse knooppunt van goederenvervoer per spoor van en naar het Ruhrgebied. Om het golvende reliëf in het landschap te nivelleren en overstromingen te voorkomen, liggen de spoorbanen op een soms meters hoog talud. De Borkense baan was in gebruik van 1880 tot 1979 en is nu eigendom van Geldersch Landschap & Kasteelen. Bij het Nonneven zijn de spoorrails over een afstand van enkele honderden meters achtergebleven. De Bocholtse baan was van 1880 tot 1931 in gebruik voor goederenvervoer. De Oude Bocholtsebaan is inmiddels een mooie, kilometers lange, met fraaie bomen omzoomde, zandweg geworden, die grotendeels in de buurtschap Woold ligt en vlak voor de grens met Duitsland eindigt. Beide oude spoorbanen vormen nu waardevolle elementen in het cultuurlandschap van Winterswijk.

De met bomen omzoomde Oude Bocholtsebaan, die van Winterswijk tot vlakbij de landsgrens toegankelijk is voor verkeer.

Het Nonneven in Kotten (rechts op de foto). De oude spoorrails van de Borkense baan liggen op een talud en zijn over een afstand van enige honderden meters tot de landsgrens blijven liggen.